top of page

De ingetogen vibratie van de voortstuwing en het monotone gezoem van de straalmotor maken mij loom. Ik doezel weg met op de achtergrond het geronk van een medepassagier. Ergens ver weg huilt een baby. Ergens dichterbij het ruwe geluid van een rits die geopend of gedicht wordt. Het bruusk openklappen van een klaptafel. De vraag of mijn buurvrouw would fancy a drink. In mijn ooghoek verschijnen flonkeringen wit licht. De gesp van de stoelriem steekt in mijn onderrug en ik verschuif werktuiglijk van bil. Nog meer flonkeringen. Het raam biedt uitzicht op blauw en wit en zon en ik open een oog. Een Cat Eye zonnebril steekt uit het borstzakje van het mantelpak van de vrolijk lachende flight attendant. Links van haar een half gesloten luik van een raam dat halfschaduw maakt over de romp van een slapend kind. Twee rijen verderop het achterhoofd van een bevallige vrouw. Asblonde krullen in een rommelige knot bovenop haar kleine schedel. Ze maalt haar vingers met gouden ringen door dunne lokken die de knot verlaten hebben en slapjes in de hals hangen. Dunne, gouden vingers. Hangende halzen. Slappe koorden. Ik doezel weer weg.

 

In mijn droom word ik een tijger en besluip ik als een moordenaar mijn prooi

                                                             ik klim over stoelen, ruik bloed, doodstil zit ze daar weg te rotten

                  bevallige vrouwen vertrouw ik niet, nooit 

                                                                                  laat staan bevallige vrouwen met knotten.

Prooi

bottom of page