top of page

 

In de winter van 2016 zat ik in de trein en keek uit het raam. De lucht was grijs en zwanger van kou. Ik zag hoe sneeuw viel en witte bomen langzaam voorbijschoven. Als een bidsprinkhaan zat ik ineengekrompen op de bank met mijn hoed ver over mijn oren. De wagon was al drie dagen leeg, maar in het vale licht dat weerkaatste in het raam zag ik plotseling iets opmerkelijks. Ik zag een vrouw gekleed als een sherpa. Ze had het gezicht van een pasgeboren yak, dat ze bijzonder nauwkeurig had begraven onder een muts en een grote witte kraag. Naast de vrouw zat een man met kraalogen, een vlinderdas en een bolhoed. Ik keek naar de vlinderdas van de man en toen naar zijn gezicht. Eén oog draaide langzaam mijn richting op zonder dat het gezicht een millimeter vertrok. Zowel de iris als de pupil waren gitzwart. Ik keek weer door het raam. In een lange bocht trokken heuvels en nog meer witte bomen voorbij.

Hel

bottom of page